Thema 8: Stappenplan voor hulpverleners rondom het thema identiteit

Stappenplan hulpverleners identiteit

In het kennisproduct heb je al kunnen lezen wat identiteit is en hoe dit voor geadopteerden belangrijk is in hun ontwikkeling en volwassen leven. In dit thema maken we de vertaalslag naar de begeleidingspraktijk. Dit artikel richt zich op volwassenen. Maar, veel van onderstaande informatie kun je ook gebruiken bij adolescenten en soms bij kinderen. Dit artikel is een hulpmiddel en zal nooit een opleiding tot professioneel begeleider vervangen. Het artikel draagt op een laagdrempelige manier bij aan kennis over mogelijke identiteitsvragen die geadopteerde personen kunnen hebben. Dit helpt professionals op weg om geadopteerde personen zo goed mogelijk te ondersteunen rondom dit thema.  

Heb je nog geen kennis over identiteitsvraagstukken en hoe geadopteerden dit tegen kunnen komen? Dit kun je dan teruglezen in het de vorige thema’s.

Dit artikel is geschreven door Maritza Gerritsen (Msc). Zij heeft meer dan 25 jaar ervaring als hulpverlener in verschillende werkvelden. Ze werkt als hoofddocent en onderwijskundige voor de opleiding Social Work deeltijd aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen en doet daarnaast promotieonderzoek. Van haar hand verschenen onder anderen de boeken Basiswerk maatschappelijk werk en dienstverlening en Training gespreksvaardigheden voor Social Work en als (co-)auteur verschenen diverse thema’s over onder andere het belang van professionele begeleiding bij afstand- en adoptievragen, begeleiden bij zingeving en ondersteunen van jonge mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Onderstaande tekst is gebaseerd op bovengenoemde boeken en praktijkervaring in het begeleiden van mensen met identiteitsvragen. 

Inleiding

Vragen over identiteitsontwikkeling komen vaak voor in hulpverlening en begeleiding. Identiteitsvragen kunnen ontstaan doordat mensen een (grote) gebeurtenis of verandering meemaken. Een voorbeeld hiervan is wanneer iemand die zijn of haar homoseksuele gevoelens accepteert in een omgeving waar dit een taboe is. Ook na het uithuisgaan van kinderen, kunnen ouders identiteitsvragen hebben, omdat hun identiteit zich lange tijd sterk vormde rondom het opvoeden en verzorgen van hun kinderen. 

Lang niet altijd hebben cliënten 33 zelf door dat onder de last die ze in het dagelijks leven ervaren, een identiteitsvraag ligt. Als begeleider34 kun je echter wel signaleren dat er mogelijk identiteitsvragen meespelen in wat de cliënt jou vertelt. Ook zijn er meerdere methoden om met jouw cliënt samen te onderzoeken wat nodig is voor het ontwikkelen van de eigen identiteit en hier stappen in te maken. Hieronder worden een aantal fases in het begeleidingsproces besproken.

Aantal fases in het begeleidingsproces

Bij ieder hulpverleningstraject is het van belang dat je met jouw cliënt tot een positieve werkrelatie komt, ook wel alliantie genoemd. Er is geen kant en klaar recept voor hoe je een alliantie aangaat en goed houdt, maar er zijn manieren om de kans op een positieve alliantie te vergroten. Gek genoeg besteedt lang niet iedereen hier voldoende aandacht aan. We willen je met nadruk wijzen op dit belang bij cliënten die al eerder ervaringen met hulpverlening hebben opgedaan.  

Voor cliënten zijn drie zaken belangrijk om tot een goede alliantie te komen: een klik hebben met de begeleider, het met elkaar eens zijn over het doel van het traject en het met elkaar eens zijn over de aanpak. We noemen die ook wel de relationele alliantie en de taakalliantie. 

Bij de relationele alliantie (de klik) heb je als begeleider aandacht voor de wijze waarop jullie samenwerken. Denk hierbij aan wat de cliënt van jou mag verwachten aan bereikbaarheid, reactie op vragen et cetera, maar vooral aan hoe jij als begeleider werkt. Ben je bijvoorbeeld direct in je communicatie? Hoe ga je om met feedback van cliënten? Deel je wel eens iets over je eigen leven of juist niet? En uiteraard geef je ruimte aan de cliënt om te laten vertellen wat hij of zij belangrijk vindt. Ook het benoemen van jouw geheimhoudingsplicht (en in welke situaties die niet geldt) is belangrijk voor de relationele alliantie.  

Tip: Over jouw houding als begeleider en hoe die bij kan dragen aan een goede alliantie, raden we je aan om jezelf eens te verdiepen in de uitgangspunten van de humanistische psychologie en in bijzonder de grondhouding van Rogers: echtheid, onvoorwaardelijke acceptatie en empathie. Voor meer informatie over Rogers klik hier 

Met betrekking tot de taakalliantie is het goed om je bewust te zijn van het belang van de samenwerking met je cliënt. Van oudsher zijn veel hulpverleners opgeleid om voor de cliënt te bedenken wat een goede aanpak zou zijn. Inmiddels weten we uit diverse onderzoeken35 dat het samen mét de cliënt ontwerpen van het begeleidingstraject tot veel betere resultaten leidt. Bij de volgende kopjes geven we je tips om je werkwijze zo in te richten dat je samen met jouw cliënt tot een goede vorm van begeleiding komt die past bij jouw cliënt en bij jouw kwaliteiten.  

Besef tot slot dat alliantie groeit naarmate het proces vordert. Het vraagt dus altijd aandacht van jou en de cliënt. Ook is het belangrijk dat je eventuele vraagstukken die voortkomen uit de alliantie met een cliënt bespreekbaar maakt met andere professionals, bijvoorbeeld in de vorm van intervisie.  

Veel begeleidingstrajecten beginnen met het achterhalen van de hulpvraag van de cliënt. Wat is er precies aan de hand? Wat verklaart een eventuele disbalans in draaglast en draagkracht die jouw cliënt misschien beschrijft? Wat zijn onderliggende gedachten, overtuigingen en patronen die hier mogelijk invloed op hebben?  

Tip: Niet iedereen vindt het makkelijk om te praten. Hoewel het in de hulpverleningspraktijk nog vaak gebruikelijk is om in gesprek te gaan, hoeft dit natuurlijk niet altijd in een standaardsetting. Praten gaat bijvoorbeeld soms makkelijker tijdens een wandeling. Kijk bijvoorbeeld eens in de volgende boeken: Het woord aan de verbeelding: Het woord aan de verbeelding. Of Creativiteit als uitdaging in Sociaal Werk: Creativiteit als uitdaging in sociaal werk.

We schetsen een begeleidingstraject aan de hand van een casus. 

“Melanie (32 jaar) komt bij jou omdat ze zich al langere tijd niet prettig voelt. Ze weet niet welke keuzes ze wil maken als het gaat om werk, hobby’s, wonen et cetera. Ze heeft een lieve partner, John, en hij wil graag kinderen. Melanie twijfelt. Ze voelt zich vaak alleen, ondanks haar grote vriendengroep en heeft bij vlagen last van somberheid.” 

In het eerste gesprek vertelt Melanie dat ze is geadopteerd. Ze was bijna een jaar oud toen haar adoptieouders haar ophaalden in Sri Lanka. In Nederland bestaat haar gezin uit haar adoptieouders en twee oudere broers, die biologisch eigen kinderen zijn van haar adoptieouders. Ze heeft goed contact met ze, maar voelt ook dat ze haar niet kunnen helpen met waar ze nu mee zit. Al pratend met Melanie vallen je bepaalde uitspraken van haar op: 

  • Hoe weet ik nou wat ik echt wil? 
  • Ik doe steeds maar dingen die ik eigenlijk niet leuk vind 
  • Ik denk dat niemand mij echt helemaal kan begrijpen 
  • Ik weet helemaal niet waar ik goed in ben 
  • Waarom ben ik hier eigenlijk?  

En zo kunnen er meer vragen zijn die iemand zichzelf stelt als er sprake is van identiteitsvraagstukken.  

Melanie’s begeleider vraagt zich af of Melanie zelf weet in hoeverre haar vragen te maken hebben met haar identiteitsontwikkeling.  

Tip: Bedenk vooraf of je een cliënt letterlijk kunt vragen of diegene herkent dat er sprake is van identiteitsvragen. Afhankelijk van de persoonlijke ontwikkeling en het denkniveau kan dat soms heel goed en zal een cliënt ook eerlijk antwoorden of diegene dit herkent. Maar juist bij mensen die mogelijk een minder sterke identiteitsontwikkeling hebben doorgemaakt, ligt het gevaar van invulling op de loer. Sociaal wenselijk gedrag is dan een reëel gevaar. Door open vragen te blijven stellen, kun je hier op een goede manier mee omgaan. Dus niet: “ik denk dat jouw adoptie ook gevolgen heeft gehad voor je identiteitsontwikkeling, denk je ook niet?” Maar: “waar denk je dat de voorbeelden die je nu geeft mee te maken hebben?” Het is niet erg als jij als begeleider al door hebt wat er mogelijk aan de hand is, en de cliënt nog niet. Het helpt alleen niet als jij sneller gaat dan de cliënt, door dan maar te benoemen wat jij denkt dat er aan de hand is. Ieder mens heeft zijn eigen tijd nodig om achter bepaalde patronen te komen.  

Identiteitsvragen zijn niet altijd het gevolg van afstand en adoptie. Het is dus in de analysefase van belang dat je onderzoekt wat oorzaken en gevolgen zijn. Identiteit bestaat net als een ui uit verschillende laagjes. Een brede blik is belangrijk. Misschien komt bijvoorbeeld twijfel over iemand zijn of haar carrière helemaal niet door adoptie. De cliënt is bijvoorbeeld opgegroeid in een omgeving waar mensen carrière niet zo belangrijk vinden. Dan speelt ‘sociale klasse’ of ‘socialisatie’ misschien een grotere rol dan adoptie.  

Tip: verdiep je in het werk van Gloria Wekker over intersectionaliteit. Dit geeft je inzicht in hoe verschillende onderdelen van iemand zijn of haar identiteit elkaar beïnvloeden en voor onderdrukking kan zorgen.  
Te lezen via: Wat is intersectioneel feminisme?.

Bij identiteitsvraagstukken komen regelmatig klachten voor die de draaglast van een cliënt beïnvloeden. In de analyse van de situatie is het dus belangrijk om hier rekening mee te houden.  

Enkele voorbeelden: 

  • Eenzaamheid 
  • Gevoel van nutteloosheid 
  • Negatief zelfbeeld 
  • Idealiseren van het leven van anderen (in de omgeving of bekende artiesten, sporters et cetera). 
  • Meeloopgedrag (doen wat andere mensen leuk vinden)  
  • Beïnvloedbaar zijn (bijvoorbeeld bij jongeren die meegetrokken worden door vrienden die roken, drinken et cetera, zonder hier zelf echt voor te kiezen). 
  • Moeite met keuzes maken.  

We gaan weer even terug naar de casus: 

“Voor Melanie is inmiddels duidelijk dat (een deel van) haar hulpvraag voort kan komen uit het feit dat ze is geadopteerd. Met name het gevoel dat anderen haar niet begrijpen en dat ze niet weet wie haar echte ik is, wil ze in de begeleiding oppakken. Haar begeleider stelt voor om dit aan de hand van een aantal oefeningen te gaan doen.” 

Nadat je met jouw cliënt doelen hebt gesteld (dat kunnen ook kleine doelen zijn), maak je samen keuzes in hoe je verder gaat. Daarbij is de achtergrond, het denkniveau en de stijl van je cliënt belangrijk. 

Bij cliënten die sterk zijn in het redeneren en verklaren van hun eigen gedrag, zou een creatieve werkwijze bijvoorbeeld kunnen helpen om meer naar het gevoelsniveau te komen, terwijl cliënten die snel overspoeld worden door emotie mogelijk meer baat hebben bij concrete opdrachten en huiswerk voor in de tussentijd. Hieronder hebben we een aantal opties beschreven.  

We gaan weer even terug naar de casus: 

“Voor Melanie is inmiddels duidelijk dat (een deel van) haar hulpvraag voort kan komen uit het feit dat ze is geadopteerd. Met name het gevoel dat anderen haar niet begrijpen en dat ze niet weet wie haar echte ik is, wil ze in de begeleiding oppakken. Haar begeleider stelt voor om dit aan de hand van een aantal oefeningen te gaan doen.” 

Nadat je met jouw cliënt doelen hebt gesteld (dat kunnen ook kleine doelen zijn), maak je samen keuzes in hoe je verder gaat. Daarbij is de achtergrond, het denkniveau en de stijl van je cliënt belangrijk. 

Bij cliënten die sterk zijn in het redeneren en verklaren van hun eigen gedrag, zou een creatieve werkwijze bijvoorbeeld kunnen helpen om meer naar het gevoelsniveau te komen, terwijl cliënten die snel overspoeld worden door emotie mogelijk meer baat hebben bij concrete opdrachten en huiswerk voor in de tussentijd. Hieronder hebben we een aantal opties beschreven.  

Wegnemen van vooroordelen over het idee identiteit 
Bij identiteitsvragen komen ook misverstanden voor. Zo kan iemand denken dat het normaal is als je identiteit zich vanzelf ontwikkeld of dat je identiteit op een zeker moment ‘af’ is. Dat is niet zo. Informatie geven (psycho-educatie) aan je cliënt over hoe dit soort processen werken kan dan helpen. Het normaliseren van bepaalde gedragingen ook. Ook jij als begeleider kiest soms wat je wel of niet laat zien, dus waarom zou jouw cliënt dat niet doen?  

Kwaliteiten leren kennen 
Je client kan aangeven niet te weten welke kwaliteiten hij of zij heeft. Een manier om hier samen achter te komen is door bijvoorbeeld een test in te vullen. Denk bijvoorbeeld aan een kernkwaliteitentest van Ofman. Jouw begeleiding draait dan niet om analyseren van de uitslag maar juist om het bespreken en bediscussiëren. Wijst een test bijvoorbeeld uit dat jouw cliënt heel empathisch is? Vraag dan eens naar voorbeelden, of leg de cliënt een situatie voor en vraag hoe hij of zij zou reageren. Vraag of er ook momenten zijn waarop de cliënt zelf empathie ervaarde van anderen en wat daar fijn of niet fijn aan was. Doordat je de cliënt vraagt de kwaliteit aan zijn of haar eigen handelen en ervaringen te koppelen, wordt hij of zij zich er mogelijk meer bewust van. 

Wie ben ik? 
Iedereen kent wel het spel ‘wie ben ik’, waar aan de hand van vragen uitgezocht moet worden welke persoon de tegenstander op het bordje heeft staan. Bij het spel gaat het om vragen over haarkleur, bril, snor et cetera. Bij cliënten die worstelen met wie ze nou eigenlijk zijn, kunnen vragen van jou helpen om te ontdekken wat er al wél is, in plaats van alleen de afwezigheid van bepaalde identiteitsontwikkeling te benoemen. Je kunt dit op meerdere manieren doen. Hieronder volgen wat ideeën: 

  • Zet meerdere soorten muziek (klassiek, jazz, pop, rap, house et cetera) achter elkaar op en vraag jouw cliënt ze te ordenen naar voorkeur.  
  • Laat jouw cliënt een moodboard maken van een ideale inrichting van diens huis. 
  • Laat de cliënt uit verschillende modebladen kledingstijlen knippen op een schaal van ‘vreselijk’ tot ‘prachtig’.  
  • Voedsel: maak met de cliënt een receptenboek van lievelingsgerechten. Welke smaken trekken de cliënt aan? Wat wordt als echt vies ervaren?  
  • Schoolvakken. Laat de cliënt verschillende schoolvakken in volgorde zetten van voorkeur. 

Het gaat bij deze opdrachten niet om dat een cliënt het allemaal precies weet, maar kunnen helpen om meer inzicht te krijgen in iemand zijn of haar identiteit. Hierna kun je in gesprek gaan over waar bepaalde voorkeuren vandaan komen. Wie heeft je geleerd wat mooie muziek is of weet je dat van jezelf? Hoe kom je bij deze woonstijl, wat trekt je erin aan? Hoe kleedde jouw adoptieouders jou vroeg, in welke stijl, mocht je zelf kiezen, werd er ook wel eens afkeurend gereageerd of kreeg je er complimenten over. En wat vind je van de kledingstijl van jouw adoptieouders? 

Caleidoscopia 
Afgeleid van het werk van Gloria Wekker is de kaartenset Caleidoscopia ontstaan. Zie: www.caleidoscopia.nl. Met behulp van deze kaarten kun je met je cliënt samen uitzoeken welke dimensie van diens identiteit in welke situatie het meest naar voren komt. Op de kaarten zijn de volgende dimensies beschreven: etniciteit, levensfase, opleiding/beroep levensvisie, sociale klasse, genderidentiteit, socialisatie, handicap/talent en een blanco kaart. Het kan soms helpen om als begeleider ook de kaarten die voor jou belangrijk zijn te bespreken, zodat duidelijk wordt dat ieder mens in meer of mindere mate gevormd wordt door diverse dimensies van identiteit. 

Gedachtenspinsels 
Mensen in het algemeen, maar cliënten met identiteitsvragen in bijzonder, kunnen moeite hebben met onderscheid maken tussen wat er in een situatie gebeurt en welke consequenties zij daaraan verbinden. Door een techniek uit de Rationeel Emotieve Training toe te passen kun je mensen helpen helder te krijgen wat hun eigen invloed is op hun gedachtegang. We geven hier een voorbeeld aan de hand van de casus van Melanie: 

Melanie vertelt: “Als ik met vrienden uitga en we bespreken wat we gaan doen, dan durf ik dat niet goed aan te geven. Ik wacht dan maar tot iemand anders iets zegt en dan zeg ik dat ik dat ook wil. Ook als ik het niet wil. Dat is toch heel stom van me? Ik denk soms dat mijn vriendinnen denken dat ik heel saai ben, omdat ik nooit het voortouw neem.” 

Begeleider: “Zullen we eens proberen om een foto te maken van die situatie? Waar ben je op dat moment en hoe ziet het eruit? 

Melanie: “Vaak zitten we op de bank bij een van ons thuis met een kop thee of een wijntje.” 

Begeleider: “Helder plaatje. Wat wordt er precies gezegd of gevraagd?” 

Melanie: “ Iris begint er meestal over en Sarah roept dan vaak meteen iets wat zij wil doen. Film of naar een club en waar ze wil eten bijvoorbeeld. Ik ben stil en Fatma zegt alleen iets als ze het er echt niet mee eens is.” 

Begeleider: “Oke, is er op basis van de foto aanleiding om te denken dat iemand iets van jou vindt?” 

Melanie: “…. Uhm nee niet per se.” 

Begeleider: “Welke gedachten heb jij bij dit plaatje?” 

Melanie: “Ik denk dan, waarom zeg ik nou niets, ik ben ook zo’n suffe muts.  Maar vaak heb ik gewoon geen voorkeur. Of ik ben moe van de werkweek en wil liever even niet hoeven nadenken over wat we gaan doen. Ik vind het dan prima als het niet helemaal mijn plan is.” 

Begeleider: “is er op basis van de foto aanleiding om te concluderen dat jouw vriendinnen dit vinden? Zeggen ze er wel eens iets over? Is er wel eens sprake van irritatie dat jij stil bent?” 

Melanie: “Nee dat niet.” 

Begeleider: “Oke, dan kunnen we de stap maken naar welke consequenties jij zelf verbindt aan deze situatie en de gedachten die je erbij hebt. Wat concludeer je zelf over jouw gedachte die je net deelde?” 

Melanie: “Ja dat ze me een saaie muis vinden. Dat ze vinden dat ik nooit iets inbreng en dat het stom is dat ik nooit initiatief neem of eens wat voorstel.” 

Begeleider: “Maar je zegt net dat er op basis van de gebeurtenis helemaal geen aanleiding is om dit te concluderen?” 

Melanie: “Nee….” 

Begeleider: “Wat zou je kunnen doen om meer grip te krijgen op je eigen gedachtestroom? “ 

Melanie: “Uhm…. Misschien vragen of ze dit denken? Of uitleggen dat ik vaak niet zo’n sterke voorkeur heb en het ook fijn vindt als ik even mee kan liften.” 

Begeleider: “Dat lijkt me een goede eerste stap.” 

De begeleider hanteert hier het ABC-schema. De A staat voor actual event, dus de foto/het plaatje van wat er is gebeurd, gezegd, gedaan. De B staat voor beliefs, dus de gedachten die een cliënt heeft bij wat er gebeurd is. De C voor consequenses, de consequenties van de gedachten en in hoeverre die nou logisch zijn op basis van het plaatje bij de A. Door dit schema te volgen kunnen cliënten ontdekken in hoeverre ze zelf geleefd worden door hun (vaak negatieve) gedachten en conclusies die ze eraan verbinden. 

Puzzelstukjes 
Voor geadopteerde personen, die een deel van hun achtergrond niet kennen, kan het gebrek aan kennis hierover hun identiteitsontwikkeling beïnvloeden. Afhankelijk of iemand zich al heeft georiënteerd op het land van herkomst of er informatie bekend is over zijn of haar biologische familie, kun je hier in meer of mindere mate bij ondersteunen. Voor een geadopteerde kan het bijvoorbeeld blokkerend werken als er niets bekend is over de biologische familie. Uitleg over dat identiteit zich niet alleen op basis daarvan vormt, kan helpen om te zoeken naar manieren om het land van herkomst toch een plek te geven in de identiteit van de cliënt. Het klinkt misschien als open deur, maar dit begint toch al met lezen en het kijken van bijvoorbeeld documentaires over het land van herkomst. Informatie opzoeken over cultuur, gebruiken en gewoonten, voedsel, kleuren, geuren, kleding, economie en straatbeeld kunnen allemaal puzzelstukjes vormen om het gemis van informatie een klein stukje in te vullen. Tegelijkertijd is het belangrijk om te erkennen dat niets en niemand het gemis van biologische familie kan oplossen. Het missen van een exacte geboortedatum, erfelijke kenmerken, gevoeligheid voor bepaalde ziektes, herkenbare karaktertrekken, humor en drijfveren kunnen allemaal beïnvloed worden door afkomst. Als deze onderdelen niet bekend zijn, moet een cliënt vaak extra inspanning verrichten om een goed besef van de eigen identiteit te krijgen.  

Waarden en normen 

Iedereen krijgt in zijn of haar opvoeding waarden en normen mee. Waarden zijn de idealen, motieven of achterliggende ideeën die in een samenleving of groep als nastrevenswaardig en waardevol worden beschouwd. Normen zijn de concrete richtlijnen voor het handelen, hoe men zich hoort te gedragen. In een familie kan bijvoorbeeld een waarde zijn dat je elkaar met respect behandelt. De norm die daar dan bijvoorbeeld bij hoort is dat je elkaar niet belachelijk maakt of dat je elkaar laat uitpraten.  

Als volwassen persoon vul je de normen en waarden van je opvoeding aan, neem je soms dingen over van je partner, vrienden of andere bronnen en worden ze soms net wat anders. Geadopteerden nemen vaker de normen en waarden van hun adoptiefamilie over in plaats van hun biologische ouders. Dat kan misschien passen bij wie iemand is en wilt zijn, maar het kan ook verwarrend zijn als iemand diep van binnen hierover twijfelt. Of als een geadopteerde weet dat in zijn of haar cultuur van herkomst andere normen en waarden gelden.  

Het kan dan helpen om met jouw cliënt een normen en waardenkader in te vullen op basis van wie hem of haar heeft beïnvloed en wat dit uiteindelijk betekent. Het is belangrijk dat je na het invullen met je cliënt bespreekt wat de betekenis van de oefening was.  

Een normen- en waardenkader kun je maken door een groot vel te nemen met daarop onderstaand figuur en tekst: 

  1. normen en waarden van mijn familie in Nederland
  2. normen en waarden van mijn land van herkomst
  3. normen en waarden van mijn omgeving
  4. normen en waarden van mij

Een aantal waarden hebben we hier op een rijtje gezet:  

Geduld, vriendelijkheid, beleefdheid, respect, eerlijkheid, trouw, gehoorzaamheid, behulpzaamheid, verantwoordelijkheid, rekening houden met anderen, privacy, dankbaarheid, liefde, vrijheid (van meningsuiting), mededogen, respect voor de aarde, gelijkwaardigheid, ordelijkheid, plezier, geluk, gezondheid, veiligheid, religie, bescheidenheid, passie, (zelf)discipline, vriendschap, zorgzaamheid, integriteit, rechtsvaardigheid. 36 

Ook Melanie heeft haar normen en waardenkader ingevuld. Aan de hand van de waarden die ze uit verschillende omgevingen heeft meegekregen, merkt ze dat ze best veel waarden vanuit haar adoptiefamilie onderschrijft. De norm die haar ouders haar veelal hebben opgelegd werkt voor haar echter anders. Zo vond haar moeder het een teken van respect als je niet tegen een volwassene in gaat, ook al ben je het er niet mee eens. Melanie realiseerde zich dat ze dit nu ze zelf volwassen is, nog steeds niet doet. Ze wil hier graag wat aan veranderen, zonder de waarde respect los te laten. Ook besefte ze dat ze bepaalde waarden uit de Sri Lankaanse cultuur impliciet met zich meeneemt. Zo vindt ze het belangrijk dat ze bij officiële gebeurtenissen zich heel netjes kleedt. Nu ze terugdenkt aan haar tijd in Sri Lanka herrinert zij zich dat haar biologische familie dit altijd deed. Haar schoonfamilie vindt dat onzin, die vinden dat je ook in een spijkerbroek naar een bruiloft kunt gaan. Door zich te verdiepen in de waarde beleefdheid in de Sri Lankaanse cultuur, herkende ze dit verschil. 

De grafrede 
Deze titel klinkt een beetje morbide, maar vaak kunnen mensen niet goed vertellen waar ze willen dat hun leven om draait, maar wel wat ze hopen dat andere over ze zeggen als ze er niet meer zijn.  

Door dit aan je cliënt te vragen kun je vervolgens ingaan op in hoeverre de cliënt zelf denkt dat die dit ook nu al doet.  

Melanie krijgt de vraag van haar begeleider om haar grafrede te schrijven. Ze vindt dit heel raar en eng, maar na wat uitleg snapt ze wel wat het doel is. Als pratend komt ze erachter dat ze hoopt dat mensen haar later als krachtig zullen beschrijven. En als iemand die goed omgaat met de wereld om haar heen. Haar begeleider vraagt in hoeverre dat nu al zo is. Melanie denkt dat anderen wel zien dat ze duurzaamheid belangrijk vindt. Ze koopt kleding vaak bij de kringloop en eet geen vlees. Ook wil ze niet onnodig veel autorijden dus vrienden merken wel dat ze vaak de trein kiest. Ze denkt niet dat andere haar nu al krachtig vinden. Eerder lief of zacht, vriendelijk. Daarover gaat ze vervolgens verder in gesprek.” 

Wat is er goed? 
Soms kan de indruk bestaan dat als je meegaand bent of niet zo’n sterke voorkeuren hebt, dat dit een slechte eigenschap is. Vraag je cliënt ook eens wat de voordelen zijn hiervan. Misschien past het wel beter bij diegene dan gedacht en is het juist een teken van identiteit. 

Evalueren en afronden 
In een begeleidingstraject is het gebruikelijk om niet alleen aan het eind te evalueren. Ook tussentijds blijf je afstemmen met de cliënt om tot goede begeleiding te komen. Aan het eind kijk je terug op wat het traject heeft opgeleverd.  

Zoals je aan de start aandacht hebt gehad voor de vorming van de alliantie, is het aan het eind minstens zo belangrijk om de alliantie op een goede manier af te sluiten. Voor geadopteerden kan het afsluiten van een traject ingewikkeld zijn. Zeker als er sprake is van meerdere onverwachte afscheidssituaties in het verleden, moeizame relatievorming en angst, is het extra belangrijk om het proces goed af te ronden. Jullie sluiten een periode af waarin je belangrijk voor elkaar was en dat is (meestal) goed. Of je verwijst naar een meer gespecialiseerde therapeut. Kijk of je met je cliënt samen een manier kunt bedenken om die afronding te markeren. Dit kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door een foto uit te laten kiezen die voor de cliënt symbool staat voor jullie contact en een die voor jou dit uitdrukt. Er zijn diverse kaartensets die ontwikkeld zijn voor coaching en begeleiding, waaronder deze: Foto en Quote Kaartenset – Coachkaarten of Trainingskaarten – Geschikt voor… | bol.com

Bij een overdracht naar een andere begeleider, is het van belang dat jouw cliënt weet welke informatie jij deelt met de ander en op welke manier jullie dit bespreken.  

33 In dit thema gebruiken we het woord cliënt voor alle personen die een hulpvraag stellen aan een professional. In de praktijk komen andere termen ook voor, zoals hulpvrager, patiënt, burger en gesprekspartner. 
34 In dit stuk gebruiken we het woord begeleider voor alle ondersteuners, therapeuten, hulpverleners, social workers, vaktherapeuten, psychologen et cetera. Alleen waar noodzakelijk worden specifieke beroepen genoemd. 

Gerritsen, M. & Vlasman, I. (2013). Training Gespreksvaardigheden voor Social Work. Houten: Bohn Stafleu & van Loghum  
Gerritsen, M. & Vosselman, M. (2012). ‘Waarom ik?’ in: Maatwerk Vol.13, Issue 4 , pp 15-17. 
Gerritsen, M. (2015). Basiswerk Maatschappelijk Werk en Dienstverlening. Houten: Bohn Stafleu van Loghum 
Feldman, R., Tompany, E., Raymond, J., Holdaway, P., & Mulvihill, M. (2020). Ontwikkelingspsychologie. Pearson Benelux B.V 
Terlouw, H. & Visser, B. (2017). Relaties hanteren. Thieme Meulenhoff 
Van Sebille, W., Westra, H., Poll, A. & Gerritsen, M. (2021). Professionalisering van hulpverlening aan afstandsmoeders en geadopteerden. Vakblad Sociaal Werk. 



Gastauteur

Thema

Identiteit

Doelgroep

Hulpverleners

Op de hoogte blijven?

Schrijf je dan in op onze nieuwsbrief!

Inschrijven